-( ia )- c. van der Palm naar verdiende toegewezen en de zilveren aan den Heer d» c. van voorst. Maar niets verminderde dit aan uwe verdienden, ijverige en menschlievcnde krom! in plaats van metaal werd u eene duurzame en dankbare lof- erkentenis des Genootfchaps in liet openbaar Pro gramma van het jaar 1780. aangeboden. Met eer biedige bewondering daren wij uwe beeldtcnis aan. Gij hebt den grond gelegd tot de verbetering van Keêrlands Schoolwezen en alzoo tot onze Natio nale belchaving, en hebt dus den roem van het Zeeuwsch Genootfchap voor altoos aan den uwch verbonden. Uwe nagedachtenis blijft onder ons onvergetelijk! Welke eene zegepraal M. H. op domheid endijf- zinnigheid, hardnekkige verkleefdheid aan eerwaar dige en voorouderlijke gebruiken.' Och waarom was de Maatfchappij niet altijd zoo gelukkig? Waarom bleef het loffelijk en fchandelijk gebruik om lijken in Steden en Kerken te begraven voort duren? Hebben dan onze medeleden perrenot en te water te vergeefs die dwaze gewoonte bedreden? Was het tevergeefs dat, op mijn voor del in het jaar 1783, eene Prijsvraag daaromtrent werd uitgefchreven al de arbeid vruchteloos die door de Heeren van leeuwen en terne, (aan wien de-gouden en zilveren eeremunten naar verdiende waren gefchonken,) was aangewend; vruchteloos al de vlijt ea moeite, die zich ons ver- dÏMlr

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1821 | | pagina 54