MIJNE ilEERÈN! ij liet bezigtigen van Graftombenwordt onzö aandacht bijzonder getroffen door de veieeniging van menschelijke trotsch- en ijdelheid, met men-* schelijke broosheid en nietigl«?id. Weidsche op eenstapeling van titelslange reeksen van kwar tieren op de zerkwaaronder bet gebeente ligt van een wezen, ontbloot van allen aardschen luis ter, het gedocht oogenblik afwachtende, dat de Regter van het Heelal het vonnis over den door- geworstelden proeftijd zal vellen. Welk eene tegenstelling. Gelukkig nog, indien de man die onder de grafzerk rust, een brave Huisvader, een nuttige Geleerde een opregt Christen is geweest; gelukkig nog, als die steen het overblijfsel be dekt van den Staatsmandie rusteloos werkzaam was voor den bloei van zijn Landof, van den Z.Gejj.IWD. A Kiijgsi

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1828 | | pagina 105