10 geschiedde was bij bet algemeen verkeerd en hatelijk en wierd ook in de daad veelal ver keerd en hatelijk uil gevoerd. Dit gaf dus eene nieuwe bijzondere aanleiding om zich de zaak der Gilden aan te trekkende» - zeiver afschaffing met leede oogen aan te zien*!, en derzelver herstel te beschouwenals in ver band met de afschaffing der dwinglaudij en het herstel der nationale onafhankelijkheid. Nog eene hoofdoorzaak die onder ons de afge schafte Gilden van achteren te gunstiger deed voor komen, was, dat, gelijk wij reeds aanmerkten, met de nieuwe orde van zaken verarming en neringloosheid zich vertoonde, en met de nieuwe omwenteling, in 't laatst van 1813, niet wcuer vertroken dat men vele verarmende ambachts lieden vond, veelal onkundige, hun meester te vroeg ontloopcne, die eerst de burgerij tot last waren met slechten arbeid, straks door aanzoek om onderstanden om onderhouden te worden daar niemand hun werk wilde geven. Dit alles wierd door hendie de oude maat schappelijke inrigtingen die in *t Lijzonder ds voormalige Gilden voorstonden natuurlijk aan derzelver afschaffing geweten. Eenige nieuwere Staat-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1828 | | pagina 184