20 Om bij afsterven door liet Gilde begraven te wor den mDaar en tegen waren zij verpligt die begrafenissen te helpen doen of uitblij vende eene zekere boete te betalen n en bij hunne intrede in het Gilde, en voorts jaarlijks, of maandelijksof wekelijkseene zekere som tot Stijving der kas op te brengen o enz. De koti nemen of niet, naar welgevallen: b.v. de Boekverkoo- pers, de Compasmakershet St. Josephs - gilde enz. Bij cenigen vindt men ook uitdrukkelijk gewag van eenig geld, dat bij het afsterven, ter gemoetkoming in de kosten der begrafenis gegeven wierd, b.v. do Chirurgijns 30 Qdie niet geweigerd mogten worden,} bi. 1139 fin. 1240. de Glas- cn Aardewerkverkoopers 50, 2e Verf. bi. 200. (V) Veelvuldige bepalingen zijn hieromtrent; deels dat het Gilde erkend worde en aanzegging ontvangc bij het afsterven en de begrafenis: deels dat de Gildcbrocdcrs ter begrafenis komen en weer tot aan het sterfhuis meê terug keereu doch daar niet mede binnen treden. Vooral in de latere keuren, dat de 14jongste Gildebroeders op aanzeg ging van wege Overlieden, den dienst, van het lijk te dra gen, moeten verrigten, op zwaardere boeten. Bij de Chi rurgijns is de uitdrukkelijke krachtige vermelding, dat de lijken van de overledene Gildebroeders of Zusters, al- schoon die aan de pest of andere besmettende ziekte gestorven zijn, zullen gedragen worden bij de Gildebroedersbi. 1239b. (0) Deze beiderlei opbrengsten verschilden ook zeer, naarmate der onderscheidene Gildenen van't vervolg van tijden. De intrede was ook doorgaans ligter voor een voor malig inwoner, dan voor ecu vreemdeling; en wederom ligter voor den Zoon, ofDochters man, vaneenGildcbroe- der, of voor die eene Weduwe uit 't Gild trouwde.— Wij zul-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1828 | | pagina 194