-( 83 buiten gildcvereeniging werden beoefend? door hoe velen en hoe velen van hun in een zeker tijdperk van jaren aan den armenstaat plagten te vervallen? Welke Gilden 'er op het tijdstip der afschaffing bestonden? Uit hoe vele meesters, knechts en leerlingen eik derzelvein dat zeilde aangenomen tijdperk van te verenhadden be staan? Welke onderstand aan dezulken, uit de bijzondere gildekassen en welke uit de aigemee- ne armenfondsenverstrekt ware geworden of, en hoedanig het getal en de evenredigheid van deelgenooten aan elk dier bedrijven sedert de af schaffing der Gilden vergroot ware hoe vele der- zelve sedert tot armoede waren vervallen en hoedanig deze omstandigheden sedert dat tijdstip geweest waren ten opzigle dier bedrijvenwelke ook te voren aldaar zonder gildevereeniging uit geoefend waren geworden? Wie ecnig denkbeeld heeft van staathuishoud kunde, zal moeten erkennen, dat uit de vereeni- ging van alle deze daadzaken eerst een grondig besluit ten opzigte van het gemelde onderzoek F 5 kan der Wet van Koning Lodewijk, Januarij iSc3, en uit de Verhand, van den Heer Bodcl Nijenhuis 1319. bl. 412—421 Men kan echter aan de afschaffing der Gilden geene neringlooshcid wijtenwelke ergens reeds vroeger» tep gevolge der nadcelige tijdsomstandigheden, plaats had.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1828 | | pagina 263