-C 99 alwaar (tegen dc reactie en trek naar hst oude, die zich in Frankrijkna den 18 Brumaire, gelijk bij ons na 1801begon te openbaren,) de ge dane afschaffing krachtig gehandhaafd was. Pö'itz zal dus enkel het oog hebben op de maatregel, die door Turgot in 1776 beproefd was, maar toen niet doorgezet had kunnen worden. Dat de Duitschers hier meer op theorie dan ondervinding schijnen te redeneren, heb ik reeds aangemer kt. De Keurvorst van Hessen zelfsin de inleiding zijner verordening van Maart 1816, tot her stel en nieuwe vorming der Gilden (waarover nader bl. m.vlg.) drukt zich over stellig ondervondene nadeelen der afschaffing slechts flaauwtjes uit (Hij verklaart, in het herstel der Gilden te vol doen aan den wensch der handwerkslieden zei ven; en dit is geen wonder, daar het verhand der Gilden aldaar slechts weinige jaren opgehe ven was geweesten de voordeden van het ste delijk en gilde- monopolie nog niet konden ver geten zijn. Maar aan de andere zijde doet zeer reel bij mij af, het stellig uitgedrukt gevoe len van een man, als wijlen de Güttingsche lloog- G 3 leeraar Want liet blijkt uit die verordening, dat, ten rijde der Gilden, ten platten Lande slechts weinig burgerlijke String wesd toegelaten,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1828 | | pagina 273