-C 5 >- ik niet gevoelen lioe veel liet zegt, cle verdiens ten van groote mannen in liet ware liclit te plaat sen?Zekerlijk! liet is toch wel geene onbe duidende bemoeijing, ben, en hunne weldadige betrekkingen tot de Maatschappijhunne werk zaamheden waardoor zij hunne Medeburgers op liet duurst aan zich verpligtten,— doch welker invloed bij den voorigezweepten gang van dui zendvoudige wisselingen of onopgemerkt bleef, of waaraan men was gewoon geworden,aan schouwelijk daar te stellen Wie zou dan niet schromende hulde toe te brengen aan de asch en aan de linage verdiensten van cenen sciiorer?dit te doen, in naam van een achtbaar Genootschap Verre, verre van mij ai thans, het overmoedig denkbeeld, dat zulks niet boven mijne krachten zij dat ik daar in zoo zal slagendat de uit muntendheid van onzen edelen Ontslapenen door mijne voordragt niet ontluisterd worde en ik slechts ecnigermate aan uwe verwachting beant woorde. Of is dit slechts voorwendsel, geveinsde ne derigheid?— Zou het dit hunnen, zijn?— Is dan die hartenbocijcnde welsprekendheidmet welke voonnaals in Uwe Vergaderingen de onnavolgbare o o van der palm de nagedachtenis van zij nen van de pkrre vereerde; is liet schoone rsdebeleidwaarmede de eerwaardige drijfhout A 2 d«

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1828 | | pagina 27