-( ^9 )- doen komenen liet was bij zoo eene inrigting dat ik liet eerst regt duidelijk de afwisseling in liet licht aan den Phosphorus opmerkte, welke ik in 9. en 10. beschreven heb, en waarbij ik nog voegen moet, dat zich hier zeer zigtbaar de verduistering of verdooving van het licht aan den Phosphorus tusschen de Phosphorescentie en ignicentie, vertoonde; als ook dat hier duidelijk te zien was, hoe de ignicentie zich alleen tot den witten omtrek der rolletjes bepaalde, welke, als hare kracht toeneemt de witte stof doet smelten voorts gloeijend wordenen daarop den Phosphorus in brand steekt. Bij het onderzoek van het overgebleven ge deelte der rolletjes, die aan deze Proef onder worpen geweest zijn, vindt men dezelve in hun nen gehcelcn omtrek afgesmolten en aan de onderzijdemet welke zij op het katoen gelegen hebben, palat geworden en in eene gedaante, zoo als in Fig. 10. verbeeld wordt. Niets van hunne stolFe behouden zijdoch voor het overi ge vindt men ze in dien staatwelke uit Proef 1. i5. en 16. reeds bekend is. Ter plaatse waar de stukjes Phosphorus op het katoentje gelegen hebben vertoonen zich zwartachtige kringen die in derzelver breedte, van het zwarte afloopen tot het bruine, voorts tot het roodeverder verwijderd tot het oranje, en eindigen in het geelkleurige. Meer aanmer-, z. Giitf. IV. D. 3. fffD ksv.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1828 | | pagina 353