-( 25 )- riing l)ij des overheerscliers tegenwoordigheid ons tot bitterheid werd Onze straten heugen het nog, koe onze Medeburgers met weedom, ver ontwaardiging en kommer in de ziel eikanderen ontmoetten over den hoon hunnen geliefden Bur gemeester aangedaanen het lot, dat hem kon wachten. Danveilig in .de hoede des Almagtigen en gehuld in zijne onschuld, wandelde de beleedigde Man met zijne Gade onder ons bedaardeiijk daar henenvleide hij zich gerustelijk in de armen yan den slaapen sluimerde verkwikkelijk in. Te gewigtig echter waren de omstandigheden, dan dat hij de doelmatigste middelen niet zoude hebben aangewend, om de pijlen des lasters te verslompen, ofderzelver doel te doen missen. Napoleon hoorde, en wilde hooren.— Daar staat schor er voor hem, in al de acht bare majesteit, die den man zoo natuurlijk eigen was. en wat zeide hij nu tot den geweldigen Wat durfde hij dezen te gemoet voeren Wilt geM. H. iets van die redenen hooren het zij zoodoch weet, dut de woorden door mijnen mond, in onze taal gesproken, metgeene mogelijkheid dien krachtvollen nadruk kunnen hebbenwelken alleen de beleedigde Mandie in deze oogenblikken zijne waarde gevoelde, aan dezelve geven kon. B S Dus

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1828 | | pagina 47