-( 178 )- merkelijk verlies van verborgene, en eigendom- melijke warmtestof ondergaat (y). Het is dan door eene chemische berooving van liet wit omkleedsel van den Phosphorus waar mede altijd een groot verlies van eigendomme- lijke warmtestof gepaard gaat dat bij bij eene tweede onderwerping aan de zclfontvlamming in 't ijdelniet tot dien graad van hitte komen kan welke tot zijne aansteking en vervolgens tot zij ne ontvlamming noodig is (z). Dit zij dan de slotsom op al het boven beredeneerde in geval de witte stof chemisch van den Phosphorus geschei den of, hoe ook, geheel niet bij denzelven aan wezig iskan hij in het luchtledige (a)zoo min van (y) Zon men aan dit gemis van warmtestof ook niet moeten toeschrijven het gebrek aan phosphorescent iewelk bij den na deze ontvlamming overblijvenden Phosphorus altijd plaats heeft Ban ik meen dat hier voor nog eene andere reden is. Zie beneden Aanmerking p. (s) Men begrijpc mij wel; ik bedoel hier mede, dat het gemis aan warmtestof, het welk de Phosphorus onder gaan heeft, in geval van eene chemische berooving van zijn omkleedsel, eene bijkomende omstandigheid is, welke, gepaard met de niet aanwezigheid van de witte stof, het onmogelijk maakt, dat de Phosphorus in 't ijdel van zeiven ontvlamt, om dat hij dan de tot zijne ontvlamming ver- eischte temperatuur niet bekomen kan, het geen in Proef 5658 cn 59 het geval niet waswaar de Phosphorus zij ne eigendommelijke warmtestof en tevens nog iets vau zijne witte stof behouden had. (a) Bij eenen vrijen toevloed van dampkringslucht of van andere luchren, die oxigir.e gebonden houden, veran dert de omstandigheid, ziehier beneden onder II. inB.Ilf.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1828 | | pagina 480