184 'echter in mijne waarnemingen hieromtrent, straks te melden, geene voldoende reden om hetzelve Eoo gereedelijk te omhelzen. Want in de eerste plaatsdat de zoo evengemelde proefneming van den Heer van Ma rum met liet rijzen der kwik in den thermometer tot 5j en 76 0de me ning van den Heer van Bern melen zou beves tigen kan ik niet inzien noch toestemmen om redenen die ik te voren n reeds op het onze kere dier uitkomst aangeroeid heb maar ook het verschil zelve, in de beide hier voorgestelde gevallen, een verschil van 19 graden bewijst genoegzaam hoe weinig rekening men op deze uitkomsten maken kan. Het bevreemdt mij der halve dat de Heer van Bemmélen dit vooreer» duidelijk bewijs aanneemt tot staving van zijne Veronderstelling, dat de Phosphorus ijl 't ijdel niet ven eene zoo hooge temperatuur aannemen? of, met ande re woorden, hoe kan hij in"tijdeluit zichzelven zoo heet worden, dat hij ontvlamt? zouden wij met het antwoord: hij ontvlamde in 't luchtledige op eenen veel lagere» graad van warmte, dan in de dampkringslucht," al heel wat zwarigheden kunnen ontwijken. Doch het is niet ge noeg den knoop zoo maar door te hakken, althans ik ver mag dat niet; te meer niet, om dat ik gezegd heb, geene veronderstellingen, die niet op goede gronden steunen, aan te zullen nemen daarom dan ook heb ik noodig geoor deeld, dit gevoelen van den Heer van Bemmelen, en het tegengestelde van den Heer van Marum aan ee» naauwkeurig onderzoek te onderwerpen. r.In het begin van Hoofdst. VII. der vorige Af- dealing J 5a.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1828 | | pagina 486