-C 198 )- nantal andere zelfstandiglirden e le veel om op die allen onderscheidene proeven te nemen maar waaromtrent men als zeker kan stellen dat er, in 't algemeenalle stoffen toe te betrekken zijn, die da warmtestof niet dan traag geleiden (g). Immers dit bewijzen de welgelukte proeven in de vorige Afdeeling genoegzaam of zijn de daarbij opge noemde zelfstandigbeden niet slechte geleiders dezer stof terwijl die met welke de ontvlam ming of liever de ontsteking van den Phosphorus (dewijl de ontvlamming ecri gevolg der ontsteking is niet mogelijk bevonden werd, zeer goede ge leiders van het calorique zijn [li). Bijzonder pleit voor deze mijne meening Pi-oef 49 en 5o 45 daar in de eenezoo wel als in de andere, de Phosphorus opgehouden weid door dunne dra den, die slechts weinig punten van denzelven aan raakten; zijnde in de eerstgemclde proef, bij wel ke de ontvlamming plaatsgreep, de gebruikte draad een slechte geleider van 't calorique; doch in de laatstgemeldebij welke de onmogelijkheid der ont- (c) Ik ben geïnformeerd dat deze reeds ver over de honderd beloopen met welke beproeving deze ontvlam ming gelukt is. Waarbij ik nog in*t bijzonder moet voegen, hout- tn turfasch en Semen Lijcopodii (g) Men kan, «nder andere schrijvers, bij Musschen- broek lntroductio ad Pkilosephiam Naturalem Tom. H. Cap. £8, zeer veel belangrijks vinden over de betrekking waarin de ligchanien tot de warmtestof staan. (A) Proef 15—17 en cC—31voorts Proef 50 en 71^

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1828 | | pagina 500