«-C 2°s aan cfen Phosphorus toelaten too et geenë bijomstandigheden zijn die dit verhinderen (6). En wat de tweede bedenking betreftomtrent liet houtzaagsel en liet schijfje houtmen heb- be, behalve het geen ik hier over nog in 't ver volg zal bijbrengen in aanmerking te nemen voor eerst J> dat het warmteleidend vermogen y> van een vast ligchaam in zijn geheel zijnde, y> altijd (een enkel geval misschien uitgezon- 3) derdgrooter isdun wanneer het in kleine deeltjes verdeeld wordten dus is hout een y> schijfje of blaadje van hetzelve beter gelei- der der warmtestof, dan zaagselc en ten tweede dat in de proef, op welke hier ge- oogd wordt de Phosphorus met het zaagsel y> geheel omringd was" hetwelk, met opzigt tot liet houten plaatje, niet geschieden kon, en dus dat in het eerste geval eeae bedekking met de ge- fa) Maar waarom, zou men hier op kunnen vragen, zag men deze ontvlamming dan ook niet een aanzijn ne men in Proef 18, waar de phosphorus met het fijn gestampt glas geheel omringd was om dat er in de eerste plaata, nog reden voor ecne uitzondering is, waar over hier na zal gefproken worden en ten tweedezou in bedenking komen: of het glas, gepuiveriseerd zijnde, niet eenigzins toeneemt in deszelfs warmteleidend vermogen waar om trent ik veel vermoeden heb. (i) In 't vervolg hier over meer. (O A. van Bemmelen, Proefondervindelijke Natuur kur.ie, Lui 11, a. Stuk 1164 tl. spg.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1828 | | pagina 510