241 ook de zeifontv lamming ran eenen zwavelstok gestreken in een fleschje, waarin brandende Phos phorus gel)!usclit is v kan zeer wel uit andere reden verklaard worden, als uit eene verbinding ran den Phosphorus met den zwavel. En wat voorts de harst betreft, om welkers verbinding met den Phosphorus in deze proefnemingen te be wijzen de lieer van Bemmelen zich zoo veel moeite geeft heb ik bij de 38s'e Proef(x), duidelijk genoeg waargenomen, wat daar van zij; en gezien dat het harstpoeder in die gevallen wel is waar, ecne smelting ondergaat, ontstaande on getwijfeld alleen uit de hitte bij de ontvlamming, of zelfs reeds bij de ignicentie van den Phospho rus terwijl ik mij door het mikroskoop verze kerd hebdat de gesmolten harst in de door da ignicentie verwijderde poriën van den Phospho rus was ingedrongen, en daar, niet, (zoo het scheen), onder de gedilinte van eene zamenge- stelde stof, maar nog als harst aanwezig was. Maar ik verschil nog meer van den Heer van Bemmelen, met opzigt tot het uitwerksel, wan neer er al eens tusschen den Phosphorusen de daarop gelegde stoffen eene chemische verbinding voorvaltin plaats van dit te beschouwen als da z.gen.IV.D. 2St. Q oor- (v) Vergelijk hierbij Proef 74. verschijnsel (w) Zie Bladz. 14—16 van het onderzoek. x Zie onder Proef 38. in 3.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1828 | | pagina 543