-( a<5
tjos open ten bewijze lnervanwordt zijns
spoedige verdwijning in de dampkringslucht
Lij gebragt. Dit nu is wel waar in het gemelde
geval, namelijk, a!s de Phosphorus aan de wer
king der dampkringslucht is blootgesteld; doch
dat er ook in verijlde dampkringslucht, uit den-
zelven vlugge deeltjes uitvloeijen, lijdt uitzonde
ring; immers in een meer volmaakt ijdel, indien
de Phosphorus maar in aanraking is, met eerien
leider dei' warmtestof, zal dezelve geenten min
sten geen noemenswaardig verlies van zoogenaam
de vlugge deeltjes ondergaanblijkens het geen
waargenomen is bij de bovengemelde 7is.te Proef
(c); en zoo dit uitvloeijen al plaats heeft, is het
O 5 echter
(c) Dat er, bij die proef, zich geene deeltjes uit des
Phosphorus ontlast hadden is dunkt mijallerduide
lijkst, indien men nagaat, wat er plaats greep, bij her in
laten van stikgas in den recipient, waarin zich het rolletjs
bevond, zie onder Pro.f73 A. in vergelijking van het geen
plaats had bij het rolletje van Proef pi, (zie in Proef 73.
B.) waar het glaasje geheel verlicht werd, voor welk licht
ik geene andere oorzaak weet te vinden dan alleen ia
eenige deeltjes Phosphorus uit denzelven uitgevloeid tij
dens het rolletje aan dit ijdel onderworpen was gewecst-
Doch daar dit verschijnsel in het eerste geval zich niet ve»
toonde, zoo mogen wij daaruit besluiten, dat er toen geene
zoodanige uitvloeijing heeft plaats gehad en nu in aan
merking nemende, d n aard der aanrakeide ligchamen in
die beide gevallen worden wij dan niet gewezen op de
warmtestof als oorzaak van het uitvloeijen dier deeltjes uit
den Phosphorus waaromtrent men de nadere verklaring
Vindt in 't vervolg van dit Hoofdstuk.