2^9
Waarschijnlijk isdat er zoodanig eene uitvloei-'
jing uit den Phosphorus, tijdens de verder gevor
derde luchtsverijlingmeer plaats heeft (rc), zoo
als de Heer van M arum onderstelten nog veel
minder waarschijnlijk, zelfs niet mogelijk, zulk
eene zcimenhooping om den Phosphorus van uit
gevloeide vlug geworden deeltjes (o), zoo ver-
Q 5 valt
vallenwanneerna dat bet lichtwolkje geweken wasweer
lucht in den recipient werd ingelaten, zie, bij voorbeeld,
het vierde verschijnsel, gemeld in Proef i.
Zie de volgende Aanmerk, o op het einde.
o De Heer van Marum meentdat de uit den Phos
phorus uitvloeijende stofjes, uithoofde hunner soortelij
ke zwaarte, wanneer dc lucht verijld is, om den Phospho
rus zullen blijven hangen ligt kon zijn F.d. op dit denk
beeld komen, dewijl in zijne proeven de Phosphorus op
steunsels geplaatst was, en dus deze ligchaamtjesals 't
ware een grond Hadden, waarop zij konden rusten, maar
hoe het dan gemaakt in gevallen als in de 49ste Proef 45,
bij welke de Phosphorus opgehangen werd; want zijn die
deeltjes te zwaar om op te rijzen, dan moesten zij hier neer
vallen, en bij gevolg zou dan, de verklaring van den Heer
van Ma rum geldende, in zoodanig geval de bewuste zelf-
ontvlamming onmogelijk zijn; waarvan echter het tegendeel
zoo menigmaal mij geblekeri is. En indien er eene gelijk
heid bestaat tusschen de door den Heer van Marum ver
onderstelde uitvloeisels, en de phosphorische stofdeeltjes,
die de vlam van den Phosphorus leveren; of wel. die door
de hitte in den Phosphorus na eene gebluschte ontvlamming,
nog uit denzelven uitgaan, dan zou uit het geen bij Proef
I. in de vierde waarneming van 16. af te leiden zijn, dat
4e hier bedoelde stofdeeltjes meerendeels naar het bo-
vendst gedeelte der klok zich begeven; in plaats, dat zij om
dca