-C '51 )- aanmerking kómen. Doch gesteld, dat er uit eene vereeniging der phosphorischc stof (r),. eene met het oxigène der verijlde luchtcalorique wordt losgezetdan moet het nog altijd beden kelijk voorkomen, o! er wel bij mogelijkheid, in de zoo zeer verijlde lucht, zoo veel oxigène over blijft dat daaruit eene genoegzame hoeveelheid Warmtestof kan losgemaakt worden, om aan den Phosphorus de temperatuur te geren van te ont vlammen s En op welken grond zal men bij Proef 62. 60 zoo iets kunnen veronderstellen, bij welke toch niet ontkend kan wordendat de aanwezeuheid van oxigène ten uiterste gering moet 6e~ (r) Echter niet van ecne uitgevloeide of vluggcwordcne phosphorischc stof, wane uit het laatst voorgaande is reeds de onmogelijkheid bewezen, dat eene verbinding van oxi gène niet deze (uitgevloeide of vluggeworden phosphorus- deeltjes) het noodige calorique voor de zeifontvlamming verkregen kan worden ik bedoel dan ter dezer plaatse door de phosphorischc stofdie namelijk, welke nog aan dc rolletjes aanwezig is, dus Phosphorus zeiven, (5) Wel zal er oxigène genoeg overblijven, om de phosphorischc stof, die (hoog waarschijnlijk in eenen gaz- vormigen staat) zich bij het in brand raken van den Phos phorus uit denzelven opheft, te doen vlammen; om dat bet geval daarmede geheel anders is, zijnde namelijk, die ▼lam vatbare stof, reeds met de vcreischte temperatuur aan gedaan om bij aanraking van het oxigène te kunnen bran den doch is hier het geval met de bedoelde stof geheel niet; want volgens bovengemelde veronderstelling, zou het losgcvordtn calorique eerst de noodige temperatuur ter ont- ylamming aan den Phosphorus moeten geven*

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1828 | | pagina 553