-C 2ZG )- Baar mijne gedachtende reden zijn van hei nog lichtend blijven ignicerenvan den Phosphorus j niettegenstaande hij met goede leiders der waim- tcslof voor een gedeelte in aanraking is. Wat het ander gedeelte der hier boven voor gestelde bedenking aangaat namelijk dat in een gelijk geval (bij eene gelijke mate van iucbts- verijiing) ais in Proef 71. zieli lichtende verschijn selen voordeden (a), zulks laat zich gemakkelijk verklaren uit vorige waarnemingen bij gevallen van een minder warmteleidend vermogen der aan rakende ligchamen te meer is deze beden king van weinig belang, om dat het lichten van den Phosphorus in bet aangevoerde geval zoo ge ring en kortstondig wasen niet door eene zelf- ontvlamming achtervolgd werd (c). De zal voorzoo ver het hare verspreiding over de gehcclc op pervlakte van den Phosphorus betreft, al gaande weg bij de verdere luchtsverijling verminderen; om dat zich de warm testof dan meer naar de aanrakende ligchamen begeeft. Zoo als bij voorbeeld in de 72ste Proef. Waar omtrent Proef 27 ook ten voorbedde dienen kan. In zoodanig geval heeft cr eene eenigzins meerdere op hooping van warmtestof plaats; daarom ook sterkere ver lichtingen, en soms zelfs kleine flaauwe ontvlammingcn doch dit slechts alleen bij ver voortgezette verijlingen, en dan nog wel kortllondigwaarvan een voorbeeld in het ae verschijnsel van Proef 72 voorkomt. (c) Vergelijk revens Aanmerk, n onder 78, en ook £e Aanmerkingen onder 56.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1828 | | pagina 578