C '5 gedeelte door den Honigdaauw zijn aangedaan en andere daarvan bevrijd blijven. Van dit laatste zag ik een zeer merkwaardig geval in den zomer van bet jaar i8o5. Op drie meeden Tarw nevens elkander gelegen, -was op elke meedover de gebeele lengte van bet veld in eene regte lijn, langs de kanten der greppels, aan de Noord-oostzijde een strook gronds vier a vijf voeten breed waarop de Planten zeer sterk door den Honigdaauw waren aangedaanterwijl die, op bet overige gedeelte van het veld, onbe schadigd bleven. Ik achte bet der moeite waar dig, om de oorzaak van dit verschijnsel op te sporenen bevond al ras dat die planten die door den Honigdaauw waren aangedaan in den voorverloopen winter door de vorst verzwakt of bedorven waren gewordenterwijl die op bet ove rige gedeelte van het veld daar door niet of wei nig geleden hadden. Maar van waar die verschillende uitwerkin" van de vorst op de planten die op hetzelfde veld stonden? Ik zag dat de kanten der akkers of meedenlangs de greppels ter breedte van vier of vijf voeten schuin oploopend, of glooijend la gen en ik herinnerde mijdat wij in den voor- gaanden winter eenige dagen strenge vorst had denmet sterken wind, en deze had tegen die schuin oploopende kanten als tegen eene kade veel krachtiger gewerkt, dan op het gelijke veld, of

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1828 | | pagina 631