34 tie lucht en vochten inkrimpen en eene ge- lijke hoeveelheid als dan in eene mindere ruimte kan worden bevatals ook dat de lucht en voch ten bij de vermeerdering der warmte worden uit gezet, en eene grootere plaats innemen. Passen wij dit toe op Tarweplantenvan welke alle de vaten en buizen volkomen vol zijn van lucht en vochten die onzuiver zijnen bij welke de opneming der vochten tot voeding der planten en der graankorrels aanhoudend voortgaat, en wel in zulk eene matedat zijbij eene warme en drooge lucht, waarbij de grootst mogelijke ontlas ting van lucht en vochten door de uitwaseming plaats heeft altijd nog vol blijven stellen wij ons daarbij dezelve voor in hare groote werk zaamheid tot de ontlasting der onzuivere sappen, tot de voeding van de zaden en het voleinden van haren groeidan kunnen wij gemakkelijk bevat ten dat zij door eene gestremde of ongeregel de uitwaseming zeer benadnld kunnen worden, en men ziet ook dat dit werkelijk plaats heeft. Als zulke Tarweplanten na eenen warmen dag, des nachts met een zwaren daauw bedekt wor den houdt de ontlasting door de uitwaseming bijna geheel op en terwijl de lucht en vochten in de vaten der plantendoor den daauw bekoeld, inkrimpen, blijven de vaten der planten, bij het opnemen van voedsel- stoffen door de wortelsbij het

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1828 | | pagina 650