45 zoo vroeg te zaaijen, als de gesteldheid en de kracht der gronden en andere omstandigheden dit maar eenigzins toelaten. In de jaren 1811 en i8r4 was de Tarwe, die laat gezaaid was gewor den door den Honigdaauw geheel bedorven, en in diezellile jaren verkreeg men van de vroeger gezaaide, nog een tamelijk geed gewas. Het vroeg uitzaaijen van de Winter-tarwe, is nog des te meer aan te raden om dat dit het beste middel is om de Tai weplanten tegen de schadelijke uitwerkselen van eene gestrenge vorst te beveiligen, en daar door te gelijk voor te ko men, dat zij door den Honigdaauw bedorven wor den. Ik heb in onderscheidene jaren gelegenheid gehad de waarheid van dit gezegde op te merken: maar het sterkste bewijs hiervan gezien in den zorner van liet jaar 1800. Een Landman die bijna algemeen gebonden werd voor iemanddie zijne zaken niet al te zindelijk behandeldehad een stukje landwaarop vlas gestaan hadvi'oegtij- dig op eene bekwame diepte omgeploegd: liet bleef zoo eenige weken liggen en ik kon niet denken dat dit stukje land gereed lag om bezaaid te Ook dit wordt in de Verhandeling D. s. cnx. zeer aangeprezen. In 1811 zaaiden de Landlieden, uit hoofde van de harde gesteldheid van den grond (in Sraats-Vlaan- deren) veelal te Iaat; de Honigdaauw rigtte vele schaden aan die vroeg gezaaid hadden, leden geene schade vam beteekenis.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1828 | | pagina 661