~C 74 )-
van deze Stad naar Wulpenburg uit te brengen,
oók niet weinig bijval vond.
Iri deze onzekerheid behaagde bet Zijner Ma
jesteit, eenige leden der voornoemde Commissie,
in Februari) 1815 naar's Gravenhage te ontbieden
ten einde deze zaak aldaar nader te overwegen.
In de destijds gehoudene onderhandelingen',
bij welke Zijne Majesteit zich verwaardigde in
persoon tegenwoordig te zijn zoo als bet een en
ander hiertoe betrekkelijk door Hoogstdenzel-
ven op de plaats zelve, bezigtigd was kwam
alles op nieuw ter baneen de uitslag daarvan
was, dat eene opene Haven zoude gegraven
worden regtslreelcs van Middelburg naar
TVulpenburgter plaatse waar men in vroegeren
tijd gemeend had eene nieuwe zeesluis te leggen
voor de suatie des Eilands.
De geiden hier toe benoodigdwerden door
Zijne Majesteit voorloopig aangewezen en na
derhandbij Besluit van den 1. December 1814,
op de gunstigste wijze toegestaan.
Hierop volgde dan, in 1815. de graving der
tegenwoordige nieuwe Haven van de oude af
noord-oostwaarts naar den buitenstroomen ver
volgens, in 1816, de doortrekking derzelve van
de eerslgemelde plaats in de Stad lot aan de Mol-
sluis en de Stads - schuur. En eindelijk ook in
1818, de gedeeltelijke uitdieping van het Molen
water en verdere grachten die hoezeer voor
eeile schumkom. bestemd Biettegenstaar.de de
aar.=