MIJNE ilEERÈN!
ij liet bezigtigen van Graftombenwordt onzö
aandacht bijzonder getroffen door de veieeniging
van menschelijke trotsch- en ijdelheid, met men-*
schelijke broosheid en nietigl«?id. Weidsche op
eenstapeling van titelslange reeksen van kwar
tieren op de zerkwaaronder bet gebeente ligt
van een wezen, ontbloot van allen aardschen luis
ter, het gedocht oogenblik afwachtende, dat de
Regter van het Heelal het vonnis over den door-
geworstelden proeftijd zal vellen. Welk eene
tegenstelling.
Gelukkig nog, indien de man die onder de
grafzerk rust, een brave Huisvader, een nuttige
Geleerde een opregt Christen is geweest;
gelukkig nog, als die steen het overblijfsel be
dekt van den Staatsmandie rusteloos werkzaam
was voor den bloei van zijn Landof, van den
Z.Gejj.IWD. A Kiijgsi