65
onzer waarneming valt. Niet alleen uit den ei
gen aard van de Godsdienstige kennismaar
ook uit liet doel van ons bestaan op deze aarde
volgt betdat zeer veel van het geen tot de
Godsdienst in betrekking staat, meer een voor
werp van ons geloof, dan van onze juiste en
naauwkeurige kennisneming kan en moet zijn.
Het besluit van bet gebrekkige van onze Gods
dienstige kennis tot bet onvolkomene van alle
menscbelijke wetenschap is dus niet gegrond.
Hoe gebrekkig en welk onvolledig stukwerk
voorts ook onze kennis in éenigerlei opzigt mo
ge zijnboe zeer ook te vergelijken met de
onvolkomene denkbeelden, welke wij ons als
kinderen van vele zaken vormenwij behoeven
baar daarom zoo min te beschouwen als vol
strekt ongeschikt, om ons in een volgend le
ven van dienst te zijn, als wij onze kindscbe
kennis kunnen aanmerken als geheel nutteloos
voor ons in onzen mannelijken leeftijd. Het
geen wij als kinderen hebben geleerd is en blijft
de grondslag van alle vorderingen die wij in
vervolg van tijd maken in de beoefening der
Wetenschappen, en blijft ons bij dezelve op ve
lerlei wijze nuttig en onmisbaar. En wat voorts
betreft, dat onze tegenwoordige gebrekkige Gods
dienstige kennis in de volgende huishouding
zal worden te niet gedaanblijkbaar is het dat
9 wij