76 onderhouden over de wijze, op welke zij zich hadden te gedragen omtrent liet geen aan de afgoden geofferd wasdoch hij breekt zijn voorstel terstond af door eene tusschenrcdevan welke de woorden: de kennis maakt opgebla zen, het begin uitmaken en die voortloopt tot vers 4. Deze tusschenrede bebben wij te be schouwen als behelzende eene algemccne waar heid welke Paui.us ten grondslage legt van het geen bij verder schrijft. Spreekt hij dus van kenniswij behoeven daarbij niet bepaaldelijk, gelijk sommigen willen (i), te denken aan die kennis, van welke hij vs. i,en..4 spreekt, de overtuiging namelijkdat de afgoden eigenlijk nipt bestonden en dat er geen ander God is, dan één; maar wij kunnen bij dit woord den ken aan allerlei kennis, vooral Godsdienstige. Doch door dezelve overteslellen tegen de liefde dat is, die toegenegenheid en hartelijke goed willigheid, welke de eene Christen den anderen behoort toetedragen, toont hij ons duidelijk, dat hij wil dat wij er eene andere bepaling ïn onze gedachten bij zullen voegen, en hem verstaan van zulke kennis, welke niet verzeld gaat van die toegenegenheid en inschikkelijk heid, welke men omtrend minkundigen behoort uitteoefenenomdat zij niet door Christelijke lief- [i) Cff. Semleu ad. h, 1. et Scheeuskbr jn voce yvibvf.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 120