78 fefijkbaar is het derhalve, zoo ik mij niet bedriegedat ook deze plaats ons geene aan leiding geeft om te meenen, dat er gegronde bedenkingen bestaan tegen het geloof, dat de beoefening der wetenschappen en de door de zelve hier aanvankelijk aangeleerde kundighe den ons in de eeuwigheid kunnen bijblijven, om medetewerken tot de vermeerdering van onze gelukzaligheid. Verdere zwarigheden van eenig aanbelang te gen dit geloof uit de reden en den aard der zake, of uit de Heilige Schriften ontleend, zijn mij niet bekend, en ik make dus geene be denking, om, als de slotsomme van het tot dus verre overwogene, het besluit optemaken tot een bevestigend antwoord op het eerste ge deelte der prijsvraagen vasttestellendat er voldoende gronden bestaan, om te gelooven, dat ook in dit opzigt de mensch eenmaal zal maaijen van het geen hij hier gezaaid heeft, zoo dat de hier door hem beoefende wetenschappen en aangeleerde kundigheden, in het toekomend leven zullen kunnen dienen tot verhooging van zijnen gelukstaat, door hem bestendig bij te blijven en mede te werken tot vergrooting van zijne zaligheid. Daar het toch gebleken isdat er niet weinig is aantevoerenhetwelk voor de gegrondheid van dit geloof pleit, terwijl er, aan

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 122