«9
mijdat wij alles kannen brengen wat ons liet
Euangelie van Jezus Christus omtrent de 11e-
melsclie gelukzaligheid duidelijk en zeker leert.
Zij is eene aanvankelijke onmiddelijke voort
zetting en een gevolg van ons leven op deze aar
de, geregeld naar de mate van kennis, geloof
en deugd, welke wij hier hebben opgedaan.
De Heilige Schrift toch verbindt het geluk des
toekomstigen levens aan het tegenwoordige, ge
lijk de oogst verhonden is aan het zaaijende
belooning aan beproeving, oefening of strijd(p),
en zij leert onsdat deszeifs trap en mate naai
den trap en mate van onze kennis, ons geloof
en onze deugd gedurende ons tegenwoordig le
ven zal geëvenredigd zijn
Terstond na den dood van ons ligchaam zal
de afgescheide ziel der genendie zich van den
tijd hunner oefening en voorbereiding hebben
bediend, om zich voor een beter leven voor te
bereidenovergaan tot het genot dezer geluk
zaligheid
is Ten
pZ. boven bï. 45 volgg.
(<7) Msith. XXV, i4 volgg. Luc. XIX, 16 volgg. 2 Corinth,
IX, 6 enz. Vergel. ook Rom. II, 12. en Luc. XII, 47.
(r) Luc. XVI, 19 volgg. XXIII, 43. 2 Corinth. V, 1—10
enz. en vergel. Munthimge Geschiedenis der menschkeid naar
den BijheiIX D. bl. 1-90 volgg. en de Verhandel, van het
Haagsch Genooisch. tot vet ded. van den ChristGodsdienst
voor 1812.