9a
heid. Zij gaat dan ookterstond na liet afleg
gen van haar stoffelijk omkleedselover lot een
liooger trap van gelukzaligheid, dan op deze
aarde kan worden bereikt.
De toestand, in welken zij zoo verplaatst
wordtis voor haar eene onmiddelijke voort
zetting van, en als gevolg ten naauwste ver
bonden aan haar leven op deze aarde. De
meerdere of mindere mate van geluk, welke
zij in denzelven genietregelt zich naar de wij
ze op welke zij zich den tijd harer voorberei
ding heeft ten nutte gemaakt, om te vorderen
in kennisgeloof en deugd.
De zaligheid, welke de vrienden van God in
dien toestand zullen genietenzal niet voort
vloeien uit, of vermeerderd worden door zinlijk
genot, ligchamelijke verrigtingcn vleeschelijke
betrekkingenof de beoefening van ietshet
welk alleen op het ligchaam en deszelfs belan
gen invloed heeft. Met liet afleggen van het
stoffelijke en sterfelijke ligchaam toch houdt al
les op, 'wat alleen door hetzelve kan worden
genoten en verrigten alleswat alleen in des-
zelfs bestaan zijnen grond heeft, verliest zijne
waarde.
Van eenen geheel geestelijken aart zal bet
geluk, tot hetwclke de gezaligden overgaan na