95
dezer verhandeling niet worden vereisclit of in
eene regelregte betrekking staan. Vooral ont-
lioude ik mij van het aanvullen van hetgeen wij
niet met genoegzame zekerheid aangaande den
toekomstigen gelukstaat weten, uit gissingen, die,
hoewel niet geheel en al van alle waarschijn
lijkheid ontbloot, en als blijken kunnende die
nen van het vernuft van lien, die dezelve heli-
hen geopperd, echter geenen genoegzaam vas
ten grond opleveren (d)om ons oordeel over
het meerdere of mindere nut, hetwelk wij ons
in een toekomend leven van onze kundigheden
en de door ons beoefende Wetenschappen mo
gen belovenmet eenige zekerheid op te bou
wen en ik ga duszonder mij verder op te
houden, over, om naar de opgegevene en, zoo
ik meene genoeg voor mijn oogmerk ontwik
kelde en bewezénevoorstelling van den ge
lukstaat der gezaligden na dit leven, te beoor-
deelen van welke Wetenschappen en kundighe
den wijin dien gelukkigen toestandhet mees
te bijblijvende nut mogen verwachten ter ver
meerdering onzer zaligheid, op dat dit ons ter
aanmoediging en opwekking moge zijn, om in
dit leven ons vooral op het aanleeren derzelven
toe te leggen.
De
(d) b. v. Van Lavater in zijn bock getiteld: jiussichts in
die Eeuwigleit.