96
De prijsvraag van het Zeeuwsche Genoot
schap en derzelver nadere ontvouwing in het'
programma voor het jaar 1819. vooronderstel
len, dat met betrekking tot dit nut, de hoogste
lof en eerste rang toekomen aan de kennis van
God en zijne dienst en die Godsdienstige we
tenschappen, door welker beoefening wij deze
kennis verkrijgen. Het zal dus niet noodig zijn
breedvoerig te betoogendat die kennis en we
tenschappen in het volgend leven niet minder,
dan in het tegenwoordigesteeds voor de vrien
den van God en zijnen dienst zullen zijn en
blijven eene rijke bron van genoegen en geluk
zaligheid. Niet ondienstig zal het kunnen ge
acht worden, hier eenigzins uiteen te zetten,
wat tot de kennis van God en zijnen diensten
de wetenschappendoor welker beoefening wij
die verkrijgenmoet worden gebragt, en met
een woord aantewijzen, welken heilzamen in
vloed wij ons van die kennis en wetenschap
pen, hier door ons aangeleerd, mogen beloven
op het eeuwig geluk des volgenden levens, en
Waarom wij dien heilzamen invloed van dezel-
Vë meet, dan van cenige andere kundigheden,
mógen verwachten.
De kennis van God en zijne dienst sluit in
nek de kennis van Gods wezen en eigenschap
pen