ning der genoemde en andere diergelijke Vak
ken der Natuurkunde liet hare toebrengt, om
ons bekend te maken met de eeuwige, onver
anderlijke en hoogstwijze wetten der Natuur;
dat zij ons van liet grootste nut is in het be
oefenen van de overige vakken der Natuur
kunde, zoo dat wij haar niet kunnen verzui
men wanneer wij ons ook met deze regt willen
bekend makendat de beoefening der genoem
de en diergelijke gedeelten der Natuurkundige
wetenschappen, schoon minder regelregt, ech
ter ook eene zijdelingsche strekking heeft ter
bevordering van de kennisse Gods en de be
trachting der deugd; dat, wat de werktuigen
betreft, welke hier voor ons noodzakelijk zijn,
de kennis, die wij hier door derzelver gebruik
verkrijgen, met ons overgaat in een volgend
leven, om ons daar verder te dienen en wij
onzen geest niet gelijk ons aardsche ligcliaam
aan het gebruik dier werktuigen behoeven ge
bonden te achtenen wat hierverder van dien
aart zou kunnen worden bijgevoegd; zeker is
het, dat, ook schoon wij eenige vakken mog-
ten moeten uitzonderen, de Natuurkundige we
tenschappen in het algemeen en derzelver be
oefening in vele opzigtenzoo zeer strooken cn
zoo vele punten van aanraking hebben met den
toestand, de werkzaamheden eu de genietingen
i.V! «t