der gezaligdea in een volgend leven, dat wij
yooral ook van hare studie en de kundigheden,
welke wij hier door dezelve aanleeren, mogen
verwachten, dat zij hun in de eeuwigheid zul
len bijblijven en krachtig medewerken ter be
vordering van hun geluk.
Zien wij toch op de voorwerpen, omtrent
welke hare beoefening verkeert, die zijn gewis,
over het geheel genomen, van dien aard, dat
zijook nog voor de gezaligden in hunnen toe-
komstigen gelukstaat, in vele opzigten belang
rijk kunnen en moeten blijven. Veelligttoch,
dat sommige dier voorwerpen ook daar nog,
Waar wij na onzen dood zullen gelukkig zijn,
weder eenmaal door ons zullen worden aan
getroffen. Immers zullen wij ook daar om
ringd zijn door veelvuldige gewrochten van Gods
scheppend vermogenwelke ons zullen opleiden
tot de kennis en bewondering van zijne wijs
heid, almagt en goedheid; en ongerijmd is het
zeker niet zich voortestellendat onder deze
ook van die zullen gevonden worden, welke
reeds op deze aarde met ons hebben bestaan,
doch Welke hier niet door ons gekend zijn
of konden worden. Zal deze aarde eenmaal,
heerlijk vernieuwd, gelijk wij schijnen te mo
gen venvachten (k), althans voor sommige ge-
za-
'Ht) 3 P«tr. III,