I29 zullen verkrijgen aangaande onze ziel en liet regt gebruik van hare redelijke vermogens zul len bouwen, en als hulpmiddelen tot vermeer dering dier kennis; maar ook, dat zij bij voort during door ons zuilen worden beoefend en zoo medewerken tot vermeerdering onzer zaligheid» zoo dat wij er ons uit dien hoofde vooral op behooren toeteleggen in dit tegenwoordig leven. Immers de aanvankelijk door ons verkregena kundigheden bij de beoefening dezer Weten schappen moeten ook dan nog voor ons be langrijk blijven en kunnen ons ook dan de nut tigste stof tot overdenking opleveren, wanneer onze ziel van het ligcliaam zal zijn gescheiden. Alle toch betreffen zij ons eigenlijk Ik, de ziel zelve, welke na de slooping van ons ligchaam, overblijft. Deze kundigheden en de voortdu rende beoefening dier Wetenschappendoor wel ke wij haar verkregen, zijn bij uitnemendheid dienstig, om ons bestendig te doen vorderen in die kennis, wélke boven alles geschikt is ter. bevordering van ons gèluk, de kennis van ons zeiven. En is het waar, gelijk het is, dat God zich op hel heerlijkst aan ons menschen open baart in en door ons zeivenvoor zoo ver wij naar het beeld en de gelijkenis van God ge schapen zijnhoe veel mogen wij dan niet van de voortdurende beoefening der gezegde Weten- 17 schap^

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 173