ï*2
In gelijken rang met cle Wiskunde plaatse
ik de Dichtkunde en de IVelsprekenheid.
Het spreekt van zelf, dat ik mij liier niet
kan inlaten in eenig onderzoek naar de naauw-
keurigste en meestbevattende beschrijving van
beide deze Wetenschappen (c). Genoeg is het
tot mijn tegenwoordig oogmerk hier aan te mer
ken, dat ik beide zamen voege, om dat zij van
zulk een gelijksoortigen aart zijn, dat hetgeen
van de eene, met betrekking tot het onderwerp
dezer verhandeling, kan gezegd worden, ook
van de ander geldt. Beide toch verkeereh
omtrent de taal en de wijze om zich van dezelve
te bedienenzoodat men door dezelve vermaakt,
roert, leert, overtuigt en overreedt (r/). Ik
plaatse dezelve hier nevens de Wiskunde, om
dat, even gelijk van deze, schoon niet met
zekerheid, echter met waarschijnlijkheid ook
van de Dichtkunde en Welsprekenheid kan
worden gezegd, dat zij ons, ook nog in een
volgend leven, zullen kunnen bijblijven tot ver
meerdering van ons geluk. Immers, schoon
men zich al in een volgend leven niet mogen
bedienen van eene taal, gelijk aan die, welke
wij
(c) Men zie hierover Blair Lessen over de Redekunst
ft D. bl. 66 volgg. en 3 D. bl. volgg. en .Riedel en va n
Alphen, Theorie enz. 1 D. bl. 5o volgg.
i(<f) Cf. Gesjsuiu Isagoge in erudit. universP. i 197.