2 den opgegeven, komt het mij voor, dat men niet wel doet, dezelve alleen te willen zoeken, in eene bloote nieuwsgierigheidzonder daar bij te denken, hoe deze begeerte naar het raadselachtigeen het onverklaarbareveeleer oorspronkelijk is, uit de gesteldheid onzer ziel, welke steeds naar het groote, en het oneindige streeft, innerlijk bewust, dat het «ten deele kennen" geenszins het doel iswaar voor zij geschapen werdmaar dat het duidelijker in zien eens binnen het bereik van hare vermo gens liggen zal. Doch zelfs de nieuwsgraagte als zoodanig naar het geheimzinnige is niet altijd 1c vcroor- deelen bindien men slechts redenen kan op geven die dezelve/billijken en wettigenimmers wanneer men begerig is naar de kennis van zaken, waarmede ons tegenwoordig, of toekomstig lot, in een naauw verband staat, en die op hetzelve eencn merkbaren invloed kunnen en zullen uit oefenen, wie zal dan ooit dergelijke begeerte wraken, wie niet veeleer dezelve voor geoor loofd houden, en goedkeuren? En wat is er nu, waarop wij naauwere be trek- b) Zie F. V. Reihh ard, System, der CkristL moral Band (dritle auflage, Reuiimgen 1801s, 200,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 226