7 der toekomstige wereld, openbaart; maar boe zij daarenboven onze rede in staat steltom met eenige gronden van waarschijnelijkhcid tot andere belangrijke waarheden te besluiten. Ook met betrekking tot de voorgestelde vraag gelooft hij uit dieu hoofde dat de Bijbel hem meer dan eenen gewigtigen dienst zal bewijzen wanneer hij zich nu en dan door deszelfs wenken, en uitspraken zal voorgelicht zien op eenove rigensweinig betreden, moeijelijk en duister pad. De vraag zelve met eenige opmerkzaamheid overwogen zijnde, leidt van zelfs tot het onder zoek van twee hoofdbijzonderhedende eerste i of er grond zij om te gelovendat de in dit «leven beoefende Wetenschappen, ook in het toekomend leventot vermeerdering van den gelukstaat der gezaligden zullen kunnen die- «nen?" de tweede: «zoo ja; welke dan die Wetenschappen zijn, waarop de mensch naast «de kennis van God en zijne dienst, zich in «dit leven behoort toetcleggen, om van derzel- ver aanvankelijke kennis ook aan gene zijde van het graf, de zaligste gevolgen te kunnen «hopen?" beide deze hoofddenkbeelden zal de schrijver pogen te ontwikkelen, en aan elk der zelve, een afzonderlijk gedeelte zijner verhande ling toewijden. HER-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 231