i3 des menschen voortduring in den dood bepalen, en daarmede andere waarheden onzcs geloofs in verband brengen. Edoch, ofschoon het waar moge zijn dat wij blijven voortleven, al zijn wij ook z'gtbaar op deze zinnelijke aarde niet meer aanwezig, is het daarom toch niet gewaagdzulk eene betrek king tusschcn ons tegenwoordig en volgend bestaan vast te stellen, welke ons doet gelooven dat Wetenschappen, in het tegenwoordig leven beoefend iets zouden kunnen bijdragen tot ver meerderingvan onzen gelukstaat, in het aanslaande? Voor en aleer wij hier op eenig stellig antwoord geven, zal het van belang zijn, in eene nadere beschouwing te tredenvan het gene den hoofdinhoud dezer vraag uitmaakt, en alzoo te onderzoeken, voor eerst: of er waarlijk be trekking tusschcn dit en het aanstaande leven plaats grijpedaarna: of die betrekking van <)ien aart zij, dat wij door dezelve in het vol gende de herinnering aan het tegenwoordige niet verliezenvoorts: of alzoo de Wetenschap pen die wij thans beoefenendan niet geheel en al voor ons verloren zullen zijn? en zoo neen; of dan eindelijk: die Wetenschappen eenige

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 237