29 op ons afschitteren zoude onzevoor steeds toenemende volmaking vatbare, geest dan niet dubbel in de gelegenheid zijn, ter ontwikkeling en veredeling zijner krachten en vermogens? zonden wij dan door het besef der voortdurende bevrediging dezer behoeften van onze ziel, en door het uitzigt van al langer zoo meerde vol maaktheid te naderen, ons niet onuitsprekelijk gelukkig gevoelen? Maar nu de vraag zelve zullen wij in dien stand des toekomenden geluks, ecnige vrucht kunnen inoogstcn van Wetenschappen in het vroegere leven, door ons aangekweekt en be oefend? Vergis ik mij niet, dan dringt ons de hoogste waarschijnlijkheid om te antwoorden «Ja! ten minste van zulke Wetenschappen, welke wij met ecnige gronden van zekerheid kunnen vermoedendat ook ginds bronnen van waarachtig genoegen en van ware geest- beschaving, voor den verhoogden mensch wezen zullen." Trouwens zal de mcnschals mcnsch, dezelfde blijven; zullen zijne neigingen, gelijk Plato, met grond beweerde, hein vergezellen in een ander levenen kunnen wij om meer dan ecne reden, volstrektelijk niet vermoedendat de doodwelke veranderingen, de-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 253