44 we betrekking van het tegenwooulige. op het volgende leven; omlrend de waarschijnelijke zekerheiddat de tegenwoordig beoefende we tenschappen dan niet geheel verloren, maar be vorderlijk zullen kunnen zijn aan het geluk der zaligennog de vraag over, aan welke Weten schappen bij namewij dan dien heerlijken invloed in het gebied der geesten zouden dur ven toeschrijven? Het Genootschap heeft in de opgave der vraag naauwkcurig de grenzen afgepeikt, bin nen welke ons onderzoek zich moet bepalen; dat is: het heeft gewild dat men zoude aanwij zen, welke kundigheden, naast en behalve die groote wetenschap der kennis van God en zijner vereering (waarin zonder twijfel de mensch in eene betere wereld zich zal volmaken) de onderwerpen onzer tegenwoordige beoefe ning zouden behooren uittemaken, om van der- zelver aanvankelijke beoefening ons hier namaals de zaligste voorregten te kunnen beloven. Edoch, in welken zin is het optevattenwan neer het Genootschap van een hopen der zalig ste gevolgen spreekt? zoude het die zalige ge noegens bedoelen, welke zouden voortspruiten uit eene verdere dadelijke voortzetting dier we-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 268