meesterendie zelfde mensch is een vreem deling in de kennis van zijnen eigen geest een raadsel voorwaar, en eene onoplosselijke verborgenheid zijn wij voor ons zeiven, welke ook onze kennis in andere opzigten zijn moge; en wie zal dit niet gereedelijk toestemmen, die eenigzins weet, welke wondei bare verschijnselen het nevelachtige magnetisme ons omtrent de werkingen, krachten, vaardigheden en vermo gens der ziel heeft opgeleverd! hoe? meenen wij te mogen vragenzullen deze raadsels nimmer worden ontknooptdeze duisternissen nimmer worden opgehelderd? zal de mensch altijd een vreemdeling voor zicli zeiven blijven, zal hij nimmer, in zich zeiven gekeerd, ontdekken kun nen kunnen, wat ziin edelst deel, wat zijne ziel zij? voorzeker zal hij dit! want wij kunnen im mers redelijker wijze niet denken, dat de Eeu wigheid die in alles den wasdom van kennis zal bevorderen, hier alléén stilstand op dezelfde hoogte zal gedoogen? wij kunnen immers niet verwachten dat ginds, waar alles voortgang en volmaking zal ademen, de kennis van den men- schelijken geest op den achtergrond zal blijven staan in het vak der ïïemelsche wetenschap pen? buitendien, wanneer ergens drijfveren zul len

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 293