71
aan te heffen lied ter eere van Hem, die ons
zoo wondervol gemaakt heeft, en tot wiens ge
slachte wij behooren.
Niet moeijelijk is het thans te bevroeden, wat
wij met deze voorgedragene denkbeelden willen
te kennen geven, en waarheen deze gedachten
ons leiden moeten; namelijk tot de stelling: dat
indien wij ons op aarde toeleggen op de kennis
onzer ziel, en daarin zoo veel vorderingen mo
gelijk pogen te maken, wij ons op eene weten
schap bevlijtigen, in welker verblijdende voort
zetting wij ons niet alleen mogen verheugen,
maar die bij de heerlijke aantebrengene genoe
gens daarenboven ook ons hart zal stemmen
tot den lof des Oncindigen
7.
jReine vreugd houden wij met regt voor een
gedeelte van het geluk, dat de zaligen beërven zul
len zorgen en bekommeringen achtervolgen hier
steeds den sterveling, en niemand is er, die
zeggen kan zijn leven steeds in ongemengd ge
noegen te hebben doorgebragt. Ach! van hoe
veel verdriet en nooden is het sombere graf
de eindpaal, en hoe waarachtig zijn de woor
den