71 aan te heffen lied ter eere van Hem, die ons zoo wondervol gemaakt heeft, en tot wiens ge slachte wij behooren. Niet moeijelijk is het thans te bevroeden, wat wij met deze voorgedragene denkbeelden willen te kennen geven, en waarheen deze gedachten ons leiden moeten; namelijk tot de stelling: dat indien wij ons op aarde toeleggen op de kennis onzer ziel, en daarin zoo veel vorderingen mo gelijk pogen te maken, wij ons op eene weten schap bevlijtigen, in welker verblijdende voort zetting wij ons niet alleen mogen verheugen, maar die bij de heerlijke aantebrengene genoe gens daarenboven ook ons hart zal stemmen tot den lof des Oncindigen 7. jReine vreugd houden wij met regt voor een gedeelte van het geluk, dat de zaligen beërven zul len zorgen en bekommeringen achtervolgen hier steeds den sterveling, en niemand is er, die zeggen kan zijn leven steeds in ongemengd ge noegen te hebben doorgebragt. Ach! van hoe veel verdriet en nooden is het sombere graf de eindpaal, en hoe waarachtig zijn de woor den

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 295