75
lijk schoon" meenen te moeten noemen. Edoch,
ik wil geen lofredenaar dezer kunst worden
alleen vergunne men mij deze vraag: wanneer
wij in het volgende leven ook als zinnelijke
wezens (hh) bewerktuigd zullen zijnen dus
ook zinnelijke gewaarwordingen en zinnelijke
genoegens zullen kunnen genieten, (eene waar
heid welke noodzakelijk uit het geloof cener
eenmalige omkleeding met ligchamen voortvloeit)
zullen wij dan zeggen en staande houdendat
de edelste, de schoonste, de reinste, de hart
verheffendste van alle zinnelijke gewaarwordin
gen, de toonkunst, ons onbekend zal blijven?
zullen wij dan beweren willendat wij voor
die genoegens welke zij verschaft geheel koud,
ongevoelig en onvatbaar blijven zullen? Neen
voorwaarenhoe zeer thans bij sommigen
dat gevoel en die zin voor deze kunst nog niet
Se-
(/z/i) Ofschoon ouze ligchamen in de volgende wereld edeler dan
onze tegenwoordige zullen zijn zoo stellen wij ons dezelve nogtans
als zinnelijk voor, want wat een eigelijk gezegd geestelijk lig-
chaam zij, kunnen wij bij geene mogelijkheid begrijpen: de uit
drukking puna 7?i(V[AsiTix,ov bij Paulus i Cor. XV, 44, beteekent
niets anders volgens hei verbauddan een heerlijk, duurzaam, on
verderfelijk ligchaammen zie de voortreffelijke Verhandeling van
J. F. N. Mo rus, in Diss. TheolL et Philoll. ad locum 1 Cor»
XV, 55^55, Edit, altera T, 1 p. 178, sijcp