3 of er ook eenig geza^ aan doze wettente dien einde, ware toe te schrijven Hier de juiste perken wel te onderscheiden, is eene zaak van liet uiterste gewigt. Zonder deze onderscheiding toch loont men, aan den eenen kant gevaar, om zich, onder schijn van Godsdienst, eenen slaafsclien last van gewaan de pligten, waardoor de eclite Godsvereering of deugdbetrachting op het deerlijkst wordt belemmerd, bijgeloovig op den hals te laden, strijdig met de wetten \an den Staat, waartoe men behoort, te handelen en het licht eener gezuiverde Godsdienst en Zedeleer, op het hel derst door Jezus ontstoken, den toegang tot zijn hart te sluiten. Van den anderen kant, zoude men door onbehoedzaamheid in het be- oordeelen van Mozes gezagal ligt kunnen ver vallen tot het verwaarloozen van grondbegin sels door dien hoogen Godsgezant ingeprent; van pligten door hem voorgeschreven en stelre gels, uit zijne wetten optemaken welke als eeu wig geldende grondslagen van zedelijkheidles sen der reinste deugd en uitspraken van het hei ligste regt, door a 11c tijden heen, met het diepst ontzag moeten worden geëerbiedigd en gevolgelijk door den verhevensten Zedeleeraar zijn goedgekeurd en zijnen aanhangereu ter be-'

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 313