*3
dc Israelite!! wilde aangaanin verband moe
ten brengen met de Goddelijke belofte aan
Abraham gedaan betreffende den zegen, wel
ke, niet slechts door hem, aan zijn nakroost,
maar ook door zijne nakomelingschapder
wereld ten deele zonde vallen«ai wel niet
ligt een oordeelkundige bijbelverklaarder in
twijfel trekken. Waarom anders zoude Mo-
zes in zijne gewijde geschiedenis der schep
ping en opvoeding des menschelijken gcslachts,
Gods handelingen met Abraham en de God-
spraken, weike die belofte bevatten, zoo op
zettelijk hebben verhaalden als ecne inlei
ding tot de Israëlitische geschiedenis hebben
gebezigd, indien hij zijnen lezers geonen wenk
heeft willen geven om dat verband tnsschen
de Godspraken en de handelwijze van dien
zelfden God met de ïsraëliten nimmer nit bet.
oog te verliezen? Ook verklaart bij uitdruk
kelijk genoeg zijn gevoelen hieromtrentDeu
teron. 7, vs. 612.
De geschiedenis van Abrahams nageslacht
is dus slechts als een vervolg der geschiedenis
Van de Goddelijke zoxg voor het heil des gan-
sëhen menschdoms aan te merker.. Ook in de
"Mozaïsche wetgeving mag deze zorg niet wor
den over hel hoofd gezien. Deze buitengewo
ne