3Q len, hem liefte hebben gelijk zich zeiven (o) is zoo duidelijk op de onderlinge betrekking der natuur welke tusschen alle menschen zon der onderscheid plaats heeftgegrond en de drangreden waarmede hetzelve wordt aangedron gen, doelt zoo zigtbaar op dien grondregel van menschlievenheid doet aan uwen natuurgenoot niet het kwaadhetwelk gij ongaarne van an deren lijdtdat in alle maatschappijen, op dien grondvoor zoodanige behandelingen van vreem delingen niet alleen kanmaar ook moet zorg gedragen worden. Of openbare belastering of vloeking van het tdbosturend Opperwezenals eene hooggaande misdaad van schending des oppergezagsin alle welgezegde maatschappijen niet zoo wel als in de Israëlitische, ten strengste hehoore te wor den gestraftenin zoo verrede wet van Mo- zes Livitic. XXIV, vs. i4 en i5 van alge- meene toepassing kunne worden gemaaktzal geen voorzigtige in twijfel trekkenalhoe wel de doodstraf bij de Israëlitenuit hoofde van hunne bijzondere betrekking op Jehova als (o) Lcvit. XIX3334. Verg. Exod, XXII21 22. - XXIII, 9. Dent, XXIV, 17. alwaar mede de wees genoemd Wordt. Over Mozes oogmerk ter verligting van den toestand der Vreemdelingen zie verder J. D. MiciXAëus Mozaisch Recht II Ttu i38? pag, 009 en volg.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 340