(4°) Behoort hiertoe niet de wet, welke den genen, die bij bet aanstoken van een vuur zoo onvoorzigtig is te werk gaan dat bet de door nen vat en een hoop garvenbet gezaaide of iets anders, hetwelk op bet veld staat, ver brandt, voorschrijft, die schade, te betalen, Ex odus XXII, vs. 61 Dit valt bij den eersten opslagin bet oog. Niet minder oogen- schijnlijk kan tot deze soort van wetten ge- bragt worden de volgende: dat iemand, die eenig vee van een ander onder zijne hoede bad, indien het stierf, beschadigd of weg gedreven werd, zonder dat iemand bet zag, zich met eenen eed zuiveren kon van de verdenking als of bij zich aan eens anders eigendom ver grepen hadenindien bet beschadigd werd of stierf, daar de eigenaar tegenwoordig was, het niet behoefde te vergoeden vs. 10/a. Even als deze wetten op die der natuur ten duidelijkste gegrond zijnzoo is bet ook een ander voorschrift (w) volgens hetwelk men verpligt is zijns vijands os of ezeldie men van de kudde vond afgedwaald liem terug te brengenof, wanneer men den Ezel van zijnen hater onder den last zag bezwijken, lieni, moest te hulp komenden Ezel te ontladen. Er Ezod. XXIII, 4, 5. Verg. Cent. XXII, 4.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 350