5i Het dool dezer instelling was, dat de we duwe niet kinderloos zoude blijven, cn alzoo het geslacht van haten man niet met heni zoude uilgestorven zijn. Het cene zoowel als hét andere werd voor een groot ongeluk en schande gehouden. De oude geschiedenis had ■in Thamar doen zien hoe onverzettelijk cene Israëlitische vrouw dit regt vasthield, cn tot welk cene buitensporigheid de hevige zucht naar afstammelingen haar vervoeren konin dien haar dit regt werd geweigerd. Zich naar dit oude herkoirtstig regt,, deze diep ingewor telde neiging der Israëlitische vrouwen dit haar gevoel vrin eer en schande, tc schikken 'was ongetwijfeld liet wijze oogrr.cik des wetgevers met liet handhaven dezer gewoonte ofschoon hij dan daarbij tevens nog andere bedoelingen moge gehad hebben. i Ves- ken van tien losserdie zijnen tot armoede vervallen broeder hel naast bestaat. Ondertussóhen bepaald zich de wet, Deut. XXV, 510, wel duidelijk bij den zwager, der kinderlooze weduwe, om anntewijzen.dat, in geval van kinderloosheidcene uitzonde ring plaats had op den régel welke eenen zwager verbood de wedo~ we van zijn* n overledenen broeder tc Irouwen. Vopr het.ovcrige .schijnt 1iarc bedoeling tc zijn geweest de overoude gewoonte welke zoodanige kinderlooze weduwe bet regt gaf, om den naasten bloedverwantdie ook in dc andere opgenoemde gevallen baar losser was-, in'volle kracht te Wen in zoo ven'e deze gewoon te niet ^!rijdig was met andere wetten die den graad der bloedverwant^ schapwaarin men huwen mag of aietduidelijk aanwijzen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 361