52 Vestigen wij eindelijk nog het oog op zijne toelating der slavernij (d)met welke eenige zij ner wetten ter verzachting der nadeelen, uit de veelwijverij ontspruitende, in het naauwste verhand staan. Wel verre dat Mozes de sla vernij welke de menschheid zoo zeer, ver nedert, onteert, onderdrukt, en belemmert, zoude hebben voorgestaan en bevorderdtoo- nen zijne wetten rakende de behandeling der slaven ten duidelijkste, dat het niet dan nood dwang was uit de zeden en gewoonten dier tijden voortvloeijendewaardoor zijne toela ting van eene slaafsche dienstbaarheid onder zijn volk werd veroorzaakt. Volgens zijne wet toch, mogt geen Hebreër tot eene altoos durende slavernij verbonden worden, ten zij hij het zelf verkoos. Hij verbood ten streng ste allerlei soort van mishandeling der slaven, zoo der vreemde als der Israëlitische (e). Hij zorgde wel opzettelijk voor eene behoorlijke waardering van hen als mcnschen, oorspronke lijk zoowel als hunne vrije natuurgenooten naar Gods beeld gevormd. Hij droeg tevens Zorg voor hunne uitspanning en genoegens door de rustdagen uitdrukkelijk mede voor hen dDeze toelating blijkt uit Levit.XXV 44—46, (e) Zie, onder meer voorbeelden, Deut. XV, l3—15> XXI lo—14, XXIII, i5, 16, Levit. XXV39-^-43.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 362