66 -het eerste stilzwijgend door het Genootschap .wordt aangenomen, volgens den duidelijken -zin en bedoeling der vraag kan het echter, mijns bedunkens, niet overtollig gerekend worden, in de eerste plaats na te gaan, hoe danig de uitspraak van den Zaligmaker en zijne Gezanten over deze beide stukken ge weest zij. Dit onderzoek tocli doet ons diep inzien in hunnen geest en de verschillende oogpunten bemerkenwaaruit zij de Mozaï sche wetten beschouwden (a). Het verspreidt niet weinig licht over hunne denkwijze aan gaande den eigenlijken aard en de uitgestrekt heid van het zedelijk gezagdat aan deze sn - wet- ,(aVat* hier dat ik, in het iste Hoofdst. der ïste Afd. van dit 11de -Deel, eerst en vooral deD vrijen loop meende te moe ten lat^n aan het onderzoek der Leere van Jezus cn zijne Apos- féieh bfctreffende de Mozaïsche wetgeving als geen onbepaald gezag behoudende ter regeling van het gedrag der Christenen. De naauw- keurige, beschouwing der onderscheidene plaatsen hiertoe betrekke lijk voornamelijk in de brieven van Pavlüs die zoo dikwijls op dit stnk nedèrkomten hetzelve van zocr vele verschillende zijden beziet achtte ik noodzakelijk om diep in den geest van dit Christe lijke onderwijs door te dringen. Deze beschouwing moest teven» reeds een helder licht verspreiden over het gezag ter beslissing van hetgeen zedelijk goed en kwaad regt en onregt is in eene Christen tnaatsclwppij 't welk, op-eene verrassende wijze, aan de wet van Mozus wordt toegekend daar, waar iu andere opzigten haar gezag word ontkend. De grooterc breedvoerigheid, welke ik mij hier moest getroosten om alles zooveel mogelijk op te helderen en in zijn verband Voortetullen maakt» dut ik 'mij in het vervolg Veel bvhorleu kon,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 376