76 4 dezen berg noch te Jeruzalem den Vader zult aanbidden. Gij lieden aanbidt liet geen gij niet «weet; wij aanbidden bet geen wij weten. De zaligheid is uit de Joden. Doch de ure komt «en is nu, dat de waare aanbidders den Vader zullen aanbidden in geest en waarheid want toch de Vader zoekt zoodanigendie Hem aan- q hidden. God is geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid"^). Wie ziet na al het gezegde nietdat de Zaligmaker hier doelt op eene groote veran dering in den Godsdienstigen en zedelijken toestand der werelddie in noodzakelijk ver band stond met de afschaffing van dat gedeelte der Mozaïsche wetten, hetwelk de plegtige vereering van het Opperwezen aan eene vaste plaats verhond en de zinnelijke verrigtingen daarbij gebruikelijk betrof. En dit was, het geen ik aanwijzen wilde. Jezus spreekt hier, in zijne betrekking als de beloofde Verlosser, die dat heil't welk hij beweert dat uit de Jo den oorspronkelijk isaanbragt. Het blijkt toch uit den geheelen afloop en de uitkomst van het gesprekdat Hij zich door het zelve alfï den zoodanigen bij deze vrouwendoor tnid- W*. IV, 21—24, Verg. de aanmerk, "wtn H. BE G*oo* dtee plaat*.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 386